Een nieuw onderwerp van debat binnen de politieke filosofie is internationale solidariteit. Naar aanleiding van Rawls‘ the Laws of Peoples onstond er een debat over hoe en op welke wijze middelen, geld en goederen tussen staten verdeeld zouden moeten worden. Er zijn grofweg vier redenen om her te verdelen tussen de de rijke en arme landen. Ik zal ten slotte mijn eigen positie innemen.
Rawls geeft zelf de eerste. Hij meent dat "Volkeren de plicht hebben andere volkeren te helpen, die onder omstandigheden leven die voorkomen dat zij een rechtvaardig en fatsoenlijk politiek en sociaal regime hebben." Rawls denkt dat de belangrijkste van deze omstandigheden gevormd worden door cultuur. Herverdeling is tijdelijk: tot dat alle volkeren een rechtvaardig en fatsoenlijk regime hebben moeten diegene die rijker zijn dan anderen middelen afstaan aan diegene die er minder goed voorstaan. Het gaat hier dus om echte ontwikkelingshulp: bijstand die volkeren instaat stelt om fatsoenlijk en rechtvaardig te worden.
Een ander perspectief wordt verdedigd door Steiner (in Political Philosophy of Cosmopolitanism), die voortbouwt op het werk van Henry George. De claim is hier dat verschillen in inkomen tussen volkeren het gevolg is van verschillen tussen de vruchtbaarheid, de bodemschatten en het klimaat van het land waar ze leven. Er zou dus een wereldwijde belasting moeten komen op de baten van het land die wordt gebruikt om landen die een onvruchtbaar, onbruikbaar land hebben compenseert voor hun onfortuinlijke positie.
Een derde perspectief komt, opvallend genoeg van Robert Nozick. Aangezien wij de armste landen vaak niet het meest rechtvaardig hebben behandeld (denk aan slaverij, kolonialisme, leegroven van de bodemschatten) hebben zij recht op compensatie. De kolonisatoren hebben een historische schuld ten opzichte van de kolonies.
Een laatste perspectief verdedigd door Cob (ook in Political Philosophy of Cosmopolitanism). Hij meent dat alle mensen, onafhankelijk van waar ze wonen recht hebben op een basisinkomen
dat voorziet in de eerste levensbehoeften. Zo kunnen mensen zich
richten op zelfontplooing in plaats van de strijd om het bestaan.
Internationale solidariteit moet er op gericht zijn alle mensen in hun
basisbehoeften te voorzien. Zo’n basisinkomen zou heel laag kunnen zijn, bijvoorbeeld een euro per wereldburger: genoeg om in de derde wereld geen honger te hoeven leiden.
De belangrijkste argumenten om een van deze posities in te nemen, zouden zich moeten richten op de redenen waarom arme landen arm zijn: zijn ze dat omdat ze 1) een bepaalde cultuur hebben 2) bepaalde grondstoffen missen, 3) vroeger gekoloniseerd zijn? Dit is een empirische vraag maar aan de hand van een aantal voorbeelden kan wel bepaald worden wie het dichtst bij de waarheid zit.
Grondstoffen zijn geen directe determinant van inkomen van een staat: denk maar aan Japan, dat geen grondstoffen heeft en heel rijk is en Brazilie wat veel armer heeft een veel (onontgonnen) grondstoffen bezit. Daarnaast kunnen grondstoffen op bijzondere manieren de ontwikkelingen van een volk bepalen. In het middenoosten zijn veel grondstoffen, is het gemiddelde inkomen hoog, maar zijn er grote verschillen in inkomen. Daarnaast kunnen dictaturen met olie geld hun volk te vreden houden en zo een onrechtvaardige situatie perpetueren. Grondstoffen lijken dus niet de belangrijkste reden van inkomensverschillen in de wereld.
Cultuur is een heel moeilijke factor. Bijvoorbeeld Chili was zo’n 30 jaar geleden redelijk arm en corrupt. Dat werd gewijd aan de katholieke cultuur die corruptie en patronage instand hielden. Toen het land in de jaren ’90 veel rijker werd, werd dit gewijd aan de katholieke cultuur, die gemeenschapszin en hard werken zou stimuleren. Het zelfde werd gezegd over China met haar confucianistische cultuur die aan de ene kant berusting en authoritaire regimes instand zou houden en anderszijds hardwerken in de hand zou werken. Uiteraard zijn er landen die hun welvaart te danken hebben aan hun cultuur (denk aan Japan, dat een soort spons is voor allerlei ontwikkelingen).
Ik denk dat de derde factor het belangrijkst van de drie, is: de landen die het armst zijn door de Europeanen opgedeeld, gekolonialiseerd en uitgezogen. Een opvallende factor hierbij is dat sommige kolonisatoren een veel positiever effect hebben gehad op hun kolonien dan anderen. De voormalige kolonien van het Verenigd Koninkrijk zijn, gemiddeld genomen veel stabieler, democratischer en rechtvaardiger dan die van haar grootste tegenstrever Frankrijk. Het Verenigd Koninkrijk legde namelijk een bestuurlijke en economische infrastructuur neer in haar kolonien.
Ten slotte: hebben mensen (daarnaast) recht op een basisinkomen. Uiteindelijk wel: immers ik ben voor een basisinkomen en tegen staten en daarmee dus voor een universeel basis inkomen. Maar nu nog niet. Ik denk dat zo lang er nog grote verschillen in rijkdom bestaat tussen staten het onrechtvaardige gevolgen heeft om mensen zonder voorwaarde inkomen te geven. Dat zou namelijk er voor zorgen dat in Derde Wereldlanden mensen niet meer hoeven te werken om te overleven, en als zij niet meer werken en alleen maar consumeren brengen ze hiermee de ontwikkeling van hun eigen economie en economische infrastructuur een gevoelige klap toe. De consumptiemiddelen die zij kopen worden (zeker in het begin) uit het westen geimporteerd. Zo’n economie wordt dan sterk afhankelijk van onze productie. Daarnaast zulle minder mensen in die landen gaan werken, maar een ontwikkelende economie heeft juist mensen nodig die willen werken, bedrijfjes willen beginnen. Door mensen zonder voorwaarde een inkomen te geven, hou je de derde wereld arm, afhankelijk en onderontwikkeld.
Ik denk dus dat voormalige kolonien recht hebben op compensatie van hun
kolonisatoren voor de manier waarop ze behandeld zijn en dat niet
alleen gekeken moet worden naar of ze onrechtvaardig behandeld zijn,
maar daarnaast ook of de koloniale macht heeft geinvesteerd in haar
kolonie. Koloniale machten, die op beide punten het slechts scoren,
zouden het meest moeten bijdragen aan haar kolonien. Ook landen die geen eigen kolonien hebben gehad maar die indirect ervan hebben geprofiteerd, zoals de VS (door de slavernij), moeten hun bijdrage leveren. Met deze steun kunnen landen zich ontwikkelen, om zoals Rawls wil op gelijke voet te komen met het Westen. Als er dan geen grote verschillen meer bestaan kan het systeem langszaam worden omgevormd tot een mondiaal basisinkomen voor allen.