Het kabinet zwalkt
van crisis naar crisis: van een Irakcrisis woensdag naar een Afghanistancrisis
donderdag. De regeringspartijen liggen mijlenver uit elkaar. Het is een goede
reden om je zorgen te maken over de toekomst van Nederland. Twee kanttekeningen
vanuit historisch en vergelijkend perspectief.
In heel Europa
zijn er kabinetten van centrum. En in heel Europa worden deze kabinetten
gekenmerkt door interne conflicten en instabiliteit. Ze zijn niet tot regeren
in staat. Denk maar aan het huidige kabinet Leterme in Belgie. Een breed
kabinet dat niet in staat is Belgie economisch of institutioneel te hervormen.
Of het kabinet-Merkel II in Duitsland: nadat Merkel’s Christen-democraten zich
van de sociaal-democraten hadden los gemaakt en konden gaan regeren met hun
natuurlijke bondgenoten de liberalen lukte ook dat niet: onenigheid over de
economische koers van dit land. Of de kabinet-Faymann in Oosterrijk waar
Christen-democraten en sociaal-democraten tot elkaar veroordeeld zijn omdat men
niet met extreem rechts wil regeren. Al deze kabinetten van het centrum zijn
niet in staat om ook maar iets te hervormen.
Voor veel
politicologen is dit een opmerkelijk fenomeen: de partijen in het centrum
zouden qua programma zoveel op elkaar zijn gaan lijken dat ze 1) makkelijk met
elkaar kunnen gaan regeren en 2) met elkaar wedijveren over hun "ability to govern", niet meer over standpunten, maar over het vermogen om dingen te bereiken zo stelt Peter Mair. Maar
al deze centrumcoalities worden gebroken door interne, inhoudelijke conflicten
en zijn daardoor niet in staat om echt te regeren. De versterkte competitie op
de flanken van populistisch rechts en populistisch links speelt daar misschien
een rol in. De strijd om
de kiezer wordt harder en lijkt niet meer beperkt tot de verkiezingen. Tijd om
rustig te regeren en compromissen uit te werken is er niet. Het is een waanidee
om te denken dat partijen in het huidige tijdperk 1) geen inhoudelijke
verschillen meer hebben en 2) ook maar enigszins instaat zijn om zich neer te
zetten als organisaties van staatslieden.
Want eigenlijk
mag de permanente crisis van dit kabinet niemand iets verbazen: al meer dan 50
jaar betekent een kabinet van sociaal-democraten en Christen-democraten een
vechtkabinet: het derde kabinet-Drees (1956-1958) werd gekenmerkt door
voortdurende spanningen tussen KVP en PvdA. Het kortstondige kabinet-Cals
(1965-1967) viel in de Nacht van Schmelzer. Het kabinet-Den Uyl (1972-1977) was
een klassiek vechtkabinet tussen de progressieven en de Christen-democraten, dat
op een haar na de verkiezingen niet haalde. De relatie tussen Van Agt (CDA) en
Den Uyl (PvdA) was zo slecht dat het kabinet-Van Agt II (1981-1982) het nog
geen jaar volhield. Daarop volgde het derde kabinet-Lubbers (1989-1994). Dat
haalde de eindstreep wel, maar zowel de PvdA als het CDA waren geplaagd door
interne en onderlinge conflicten. En nu dus het kabinet-Balkenende IV
(2006-201?).
Historici
richtten zich vaak op persoonlijke conflicten tussen politieke leiders. Van Agt en Den Uyl konden elkaar niet
uitstaan. Balkenende en Bos elkaar ook niet. Er is echter misschien wel een
fundamentelere reden: het CDA en de PvdA staan voor twee heel andere toekomstvisies.
Van centrum-links en centrum-rechts. Progressief en conservatief. Zij zijn het
fundamenteel oneens over de koers van Nederland. Vaak zijn conflicten van
sociaal-economische aard, maar nu spitsen de conflicten zich op buitenlandse
politiek: tussen een Atlantische en meer onafhankelijke koers. En valt het niet over Irak of Afghanistan dan worden het de grootschalige bezuinigingen. Waarin kabinetten
van Christen-democraten en liberalen men het eigenlijk wel eens is over de
koers, zowel economisch en buitenlandpolitiek, staan de sociaal-democraten en
de Christen-democraten mijlenver uit elkaar.
Maar zolang de
flanken in de politiek groeien, worden de gevestigde centrumpartijen gedwongen
om met elkaar samen te werken. Hier in Nederland maar ook in de rest van
Europa. Kabinetten die het met elkaar oneens zijn over de koers van Nederland
en die onder sterke druk staan om hun verschillen te laten zien.
Een laatste
opmerking: moet je als GroenLinks in zo’n tijdperk per se willen gaan regeren? Regeren
betekent in het huidige tijdperk vechten met je coalitiepartners onder permanente hoon van de
oppositie. Toch is mijn antwoord is "ja". Maar wel onder een voorwaarde: geen regenboogkabinet
dat het eigenlijk oneens is over de toekomst van Nederland. Een niet in een
kabinet stappen met het CDA dat je zo een mes in je rug zet. Voor de
verkiezingen een progressieve en sociale coalitie stichten van partijen die het
eens zijn over een basisprogramma en dan een meerderheid van de kiezers zoeken. In Denenmarken,
Zweden en Noorwegen lukt het, in mijn ogen, een stuk beter om in tijden van
polarisatie te regeren: namelijk in elkaar afwisselende coalities van links en
rechts.